Achtergrondinformatie
over de dorpen en de natuur van de Utrechtse Heuvelrug.
Het gebied bestaat uit een zandrug in het landschap van de Nederlandse
provincies Utrecht en Noord-Holland tussen de randmeren in het
noordwesten en de Rijn in het zuidoosten. De contouren van de lange
heuvelrug die van Huizen tot Rhenen loopt tekenen zich overal duidelijk
af. De Utrechtse Heuvelrug heeft meerdere 'toppen' boven de 50 meter.
Het hoogste punt is de Amerongse Berg met 69,25 meter boven zeeniveau.
Het zuidelijkste punt is de Grebbeberg. De Utrechtse Heuvelrug heeft
veel bos. Daarnaast vinden we er een aantal heidegebieden en enkele
stuifzanden. Het gebied strekt zich van het Gooimeer tot de Nederrijn
uit over een totale lengte van circa 50 km. De totale oppervlakte is
ongeveer 23 000 hectare. Daarmee is het na de Veluwe het grootste
bosgebied van Nederland.
Ontstaan.
De Utrechtse
Heuvelrug is zo'n 150.000 jaar geleden ontstaan in de voorlaatste
ijstijd, het Saalien. Vóór die tijd stroomden Rijn en Maas verder naar
het noorden dan tegenwoordig, ongeveer op de plek waar nu de Gelderse
Vallei ligt. Voorafgaand aan de ijsbedekking hadden deze rivieren daar
dikke lagen zand en grind afgezet. Toen in het Saalien, het ijs tot dit
deel van Nederland oprukte werden deze rivierafzettingen opgestuwd in
hoge stuwwallen, zoals de Utrechtse Heuvelrug. Aan de rand van het ijs
zocht smeltwater zijn weg door zwakke plekken in de stuwwal en er
ontstonden ijssmeltwaterdalen. Een fraai voorbeeld is de
Darthuizerpoort bij Leersum, waar de weg van Leersum naar Maarsbergen
is aangelegd (thans N226). Het sediment dat door deze smeltwaterstromen
geërodeerd werd, werd in grote sandrvlakten aan de westrand van de
Utrechtse Heuvelrug afgezet. Dit verklaart waarom de helling aan deze
kant veel flauwer is dan aan de oostkant. Op deze sandurs zijn ook
zwerfkeien te vinden die meegespoeld zijn met het smeltwater uit de
ijskap.
In de laatste
ijstijd (het Weichselien) kwamen de gletsjers niet tot in Nederland,
maar was de bodem wel permanent bevroren (permafrost). Door de toen
heersende harde winden werden lagen dekzand afgezet, met name aan de
flanken van de Utrechtse Heuvelrug. Hierdoor breidde de Heuvelrug zich
een stukje naar het oosten uit. Het gebied ten oosten van de
Leusderheide bijvoorbeeld, waarop het landgoed Den Treek is gevestigd,
behoorde aanvankelijk tot de Gelderse Vallei maar werd in deze periode
opgehoogd met het dekzand. Bovenop de Utrechtse Heuvelrug vond erosie
plaats in deze koude periode. Door de aanwezigheid van permafrost in
het voorjaar kon smeltwater van de sneeuw niet makkelijk in de
ondergrond infiltreren. Het gevolg was dat het water zich ging
concentreren in stromen en de ondergrond ging eroderen waardoor de
sneeuwsmeltwaterdalen (of droge dalen) gevormd werden. Deze zijn echter
niet zo groot als de ijssmeltwaterdalen gevormd in het Saalien. De Rijn
erodeerde de stuwwal aan de zuidkant, dit komt nu nog tot uiting in de
steile helling van de Grebbeberg. In vroeger tijden zijn de Utrechtse
Heuvelrug en de westelijke stuwwal van de Veluwe, met daarin o.a. de
Wageningseberg met elkaar verbonden geweest.
Toen het klimaat
na de laatste ijstijd warmer werd, is het gebied bebost geraakt.
Tijdens de Late Steentijd nam de bevolking met name in de hoger gelegen
delen van Nederland zoals de Utrechtse Heuvelrug sterk toe. Het bos
werd gekapt om landbouw en veeteelt te bedrijven. Vanaf de IJzertijd
tot de Vroege middeleeuwen verplaatste de landbouw zich geleidelijk
naar lager gelegen gebieden en kreeg de veeteelt de overhand. Op de
droge heuvelrug ontstonden heidevelden en stuifzanden. Pas in de
negentiende en twintigste eeuw werden op grote delen opnieuw bossen
aangelegd. De Utrechtse Heuvelrug is een aardkundig waardevol gebied.
De heuvelrug vertoont de typische elementen die behoren bij een
stuwwal, zoals het zeer representatieve smeltwaterdal van de
Darthuizerpoort en de goed ontwikkelde sandr van de Leusderheide. Ook
de steile hellingen van de Grebbeberg zijn een opvallend verschijnsel
in Nederland. De Grebbeberg was het eerste door een provincie
aangewezen aardkundig monument.
Bewoning.
Op de Utrechtse
heuvelrug bij Rhenen gevonden vuurstenen gereedschappen van 100.000 tot
150.000 jaar oud (Midden-Paleolithicum) behoren tot de oudste vondsten
in Nederland ten noorden van Zuid-Limburg. In het Laat-Paleolithicum
nemen de vondsten toe en vinden we ook nederzettingsresten
(Weichselien, ca. 13.000-9000 vC). Utrechtse Heuvelrug gezien vanuit
Veenendaal Tijdens het Mesolithicum (circa 9000-4500 vC) verbeterde het
klimaat en nam de bevolking van jagers en verzamelaars toe. In het
Vroeg-Neolithicum (circa 5000-4000 vC) zien we de eerste landbouw en
veeteelt. Samenhangend met de sterke bevolkingsgroei en sociale
ontwikkeling van het Laat-Neolithicum (circa 3100-2100 vC) ontstaan de
eerste grafheuvels op de heuvelrug.
In de Vroege
middeleeuwen maakte de Heuvelrug deel uit van de gouw Flethite. Vanaf
deze tijd ontstonden de engdorpen. Deze lagen op de overgangen van de
heuvelrug naar de lagere gebieden. Kenmerk van deze vroegmiddeleeuwse
nederzettingen was het gemeenschappelijk gebruik van de grond. De
boerderijen lagen bij elkaar aan een centrale open ruimte, de brink.
Rondom de dorpen lagen op de hogere gronden de engen, de akkers,
omheind door een houtwal. Daarnaast werden bosjes in standgehouden als
eikenhakhout. Op de meer vochtige terreinen lagen de onverkavelde
weidegronden, de meent. Verderop lagen de hooilanden, de maten. Boven
op de stuwwal lag het veld, onontgonnen bos, heide en veen. Engdorpen
aan de zuidwestrand van de Heuvelrug zijn Rhenen, Elst, Amerongen,
Leersum en Doorn. Aan de noordoostrand liggen Soest, Baarn,
Oud-Leusden, Woudenberg, Maarn en Maarsbergen. In de vroege
middeleeuwen strekte het zogenoemde Westerwoud zich nog uit van Rhenen
tot Zeist, en in het noorden tot Amersfoort.
Met de komst van
schaapskudden traden in de periode van de elfde tot de veertiende eeuw
grote veranderingen in. De schapen begraasden de woeste gronden, die
zich tot heidevelden ontwikkelden. 's Nachts verbleven de schapen in
schaapskooien bij de boerderijen. In deze potstallen deponeerden ze hun
mest op heideplaggen. Dit werd vervolgens op de akkers gebracht. De
akkers werden als gevolg van de eeuwenlange bemesting opgehoogd.
Tegelijkertijd verdwenen in het veld de bossen. Wat overbleef waren
uitgestrekte, open heidevelden en stuifzanden. Uiteindelijk was
praktisch al het oorspronkelijke bos van de Heuvelrug verdwenen. De
Heuvelrug op liepen alleen de brede schapendriften, de wegen waarlangs
de schapen trokken van de stal naar de heide. Deze zijn nog in het
landschap terug te vinden.
Vanaf de 17e
eeuw werd langs de warme zuidhelling van de stuwwal bij Elst en
Amerongen tabak geteeld. Enkele tabaksschuren zijn bewaard gebleven.
Wallenburg In 1797 vestigde de Franse hugenoot Jean Marie D'Amblé zich
op de heide ten oosten van Zeist. Hij bouwde er een huis, de Wallenburg
(genoemd naar de wallen die het stuifzand tegen moesten houden) en deed
de eerste pogingen de heide voor landbouw geschikt te maken. Daarvoor
gebruikte hij paardenmest afkomstig van de napoleontische troepen die
in 1804 onder De Marmont op het Kamp van Zeist gelegerd waren. Het zou
echter tot het eind van de negentiende eeuw duren voordat de meeste
woeste gronden weer werden omgevormd tot bossen, met de grootschalige
aanplant van naaldbomen. De bossen leverden grondstof voor
leerlooierijen (eikenschors), brandhout en mijnhout. Aan het eind van
de zeventiende eeuw worden langs de randen van de Heuvelrug de eerste
landgoederen en buitenplaatsen gesticht. Dat proces raakt in een
stroomversnelling in de negentiende eeuw. Dan begint men ook de heide
te ontginnen en bebossen. Toen in 1815 de weg van De Bilt naar Rhenen
werd bestraat nam het aantal buitenplaatsen sterk toe. In het
zuidelijke deel zijn thans nog circa 80 buitenplaatsen te herkennen in
het gebied van "De Stichtse Lustwarande".
Bron: Wikipedia
Beschrijving van
de plaatsen.
De gemeente
Utrechtse Heuvelrug is ontstaan op 1 januari 2006 na een herindeling
van de zeven dorpen Amerongen, Doorn, Driebergen-Rijsenburg, Leersum,
Maarn, Maarsbergen en Overberg.
Amerongen
De geschiedenis
van het dorp Amerongen is nauw verweven met die van het gelijknamige
kasteel. Het oorspronkelijke Kasteel Amerongen werd in 1286 gesticht op
verzoek van Graaf Floris V. Gletjsers kwamen in de ijstijd van de
Scandinavische landen tot aan de Rijn en brachten het materiaal voor de
Utrechtse Heuvelrug, die reikte van Huizen tot Rhenen. Van de
verschillende "bergen" is de Amerongse berg met 69,25 meter de hoogste.
Het uitgestrekte bosgebied is bij Amerongen de verbinding tussen de
uiterwaarden van de Neder Rijn in het zuiden en de Gelderse Vallei in
het noordoosten. De bossen en velden zijn grotendeels vrij toegankelijk
voor wandelaars.
Doorn
De naam Doorn is
afgeleid van Thorhem of Thorheim, wat woonplaats van Thor, god van de
donder, betekent. Doorn is gelegen aan de zuidwestkant van de Utrechtse
Heuvelrug. De oudste vermelding dateert vanaf 885. Grafheuveltjes in de
Kaapse Bossen doen nog aan oude tijden herinneren. In de middeleeuwen
bestond Doorn uit twee Ridderhofsteden omgeven door heidevelden, akkers
en bosgebied. Een beroemde inwoner van Doorn was de Duitse keizer
Wilhelm II. Hij werd in 1918 verbannen en nam zijn intrek in Huize
Doorn. Ook de schrijver Simon Vestdijk heeft een groot deel van zijn
leven in deze dorpskern gewoond. De aantrekkelijke omgeving maakt Doorn
sinds lange tijd tot een recreatiekern met veel forensen. Bekend in
Doorn is de jaarlijkse kastelentocht van rijtuigen.
Driebergen-Rijsenburg
"Thribergen"
werd voor het eerst vermeld in 1159, maar een verklaring voor deze naam
is er niet. Ooit is Keizer Karel V heer van Driebergen geweest. Na de
aanleg van de Langbroekerwetering in 1126 en veel later de bestrating
van de huidige Hoofdstraat werd de trek naar de Utrechtse Heuvelrug
groter. Ridder- en boerenhofsteden werden ontwikkeld. Landgoederen
strekten zich steeds verder uit. De goedkope zandgronden werden met
bossen ingeplant en zo ontstond er een aantrekkelijk gebied dat
aangeduid wordt als "Stichtse Lustwarande". De aansluiting op de
snelweg A12 en het NS station maken Driebergen-Rijsenburg goed
bereikbaar.
Leersum
De namen
Laresheim of Laresheem zijn de voorgangers van het uiteindelijke
Leersum. Leer of laar is een stuk bos dichtbij bewoners gelegen. Heim
betekent woonplaats. Naast de oude Hervormde kerk uit ca. 1500 aan de
doorgaande weg (N225) staat de herberg "King William" uit ca. 1690.
Stadhouder Willem III zou hier gelogeerd hebben in 1697. Vanwege het
bosrijke karakter en de ligging aan de voet van de Heuvelrug, is
Leersum een geliefd vakantieoord. Jaarlijks wordt in augustus een groot
Bloemencorso gehouden.
Maarn
De naam van deze
plaats is voortgekomen uit de vroegere marken Maarn en Maarsbergen. Het
betrof toen een zelfstandige boerengemeenschap. De grens tussen de
huidige dorpskernen werd in 1833 officieel vastgelegd. De opkomst van
de dorpskern Maarn is vooral te danken aan de aanleg van de spoorlijn
Arnhem-Utrecht en aan de zandafgraving van de zuidelijke bergrug van de
Heuvelrug. Zandafgravers en spoorwegmedewerkers vestigden zich in het
dorp. Maarn is een van de laatst volledig intact gebleven tuindorpen
(1925) en heeft een uniek karakter.
Maarsbergen
Meerseberch of
Meersbargen betekent moerassig land bij een berg. Maarsbergen ligt op
het grensgebied van de Utrechtse Heuvelrug en de Gelderse Vallei.
Maarsbergen was vroeger voor een groot deel eigendom van het riddergoed
Berne bij Heusden. In 1134 schonk ridder Fulco ondermeer kasteel
Maarsbergen aan de kerk. Uiteindelijk kwam dit in bezit van de familie
Godin de Beaufort. De aanleg van de spoorlijn in 1844 zorgde ervoor dat
Maarsbergen uit haar isolement kwam. Door het station en de bijkomende
bedrijvigheid, ontstond toen eigenlijk een nieuwe kern, een kerk, een
school herberg enz. Voor 1850 was er bij kasteel Maarsbergen sprake van
een kern, de Meersbergse buurt met een tiental boerderijen en enkele
woningen. Tot 1 januari 2006 hoorde Maarsbergen bij de gemeente Maarn.
Overberg
Op de uitlopers
van de Utrechtse Heuvelrug in het gebied dan zich uitstrekt naar de
Gelderse Vallei ligt Overberg. Een buurtschap dat reeds eeuwen onder
namen als "De Hucht", "De Groep" en "De Haar" op de kaart stond. De
dorpskern behoorde bij Amerongen en van daaruit gezien lag het "over de
berg", vandaar de naam Overberg. Het dorp is ontstaan in een gebied dat
vroeger uit veengronden en heidevelden bestond, waarbij het dorp sterk
agrarisch georiënteerd was. Tegenwoordig is Overberg ook een graag
geziene vakantiebestemming, waarbij op de fiets volop
ontdekkingsmogelijkheden zijn.
Bron:
VVV Utrechtse Heuvelrug.